Drie keer per week trekken echtgenoot T. en ik bij het krieken van de dag en met variabele tegenzin op naar DeMIX, de bekende sportschool naast zwemparadijs Merwestein.
De weerzin geldt ook het ultramoderne toegangspoortje dat geregeld weigert om onze vingerafdruk te herkennen, wat gemakkelijk op te vatten is als een omineus voorteken.
Eenmaal binnen in het sportwalhalla werpen wij ons vol overgave op een trainingsschema dat elke drie weken wisselt om te voorkomen dat het lichaam op enig moment in zijn comfortzone komt (dit laatste heb ik niet zelf bedacht). Wie beweert dat sporten buitengewoon gezond is, kent de cijfers niet. Bewegend Nederland sport – al dan niet in groepsverband – jaarlijks met gemak zo’n 4,4 miljoen sportblessures bij elkaar, tezamen goed voor een maatschappelijke schadepost van 1,3 miljard euro, verzuimkosten inbegrepen.
Dus daar hoef je in principe niet voor te gaan sporten.
Maar ga je toch sporten en raak je geblesseerd, dan bij voorkeur met een waas van heroïek. Dat je bijvoorbeeld vlak voor tijd en met alle risico’s van dien met een rugbybal tegen de borst geklemd onwaarschijnlijk hard onderuit wordt geschoffeld en met een arm uit de kom en een gebroken pink alsnog de bal over de lijn drukt. Of dat je bijvoorbeeld aan de rekstok voor het eerst in de geschiedenis vijf vluchtelementen achter elkaar wilt laten zien en dan door een ondeugdelijk functionerend handleertje ernstig ten val komt naast de mat met een gecompliceerde polsbreuk en dat je dan toch de wedstrijd uit turnt. Zoiets.
Nee, dan ik.
Voor onze training hebben we diverse attributen nodig, die we vooraf klaarleggen. Zoals de Bosu: een halfronde bal op een harde onderkant voor de balans training, een Swiss ball waar je desgewenst voor- of achterover op kunt liggen voor het oefenen van de grote of de kleine spiergroepen, of de medicine ball in diverse gewichtsklassen. Dit even los nog van dumbells en gewichten van twee tot en met tweeëndertig kilo.
Afgelopen woensdag hoefde echtgenoot T. enkel nog de medicine ball van twee kilo te vatten en ineens schreeuwde hij ‘vang’. Volgens omstanders moet ik nog iets van ‘belachelijk’ hebben geroepen, zelf heb ik daar geen herinnering aan. In een impuls stortte ik mij op de over de grond rollende bal, struikelde daarbij over de Bosu, verloor mijn evenwicht en ging met een dubbelgeklapte enkel schlemielig tegen de vlakte, waarbij ik tot stilstand kwam tegen een ordentelijke stapel blauwe matten van weinig buigzaam materiaal. Klabang.
Nu heb ik dus een enkelblessure. En een schaafwond aan mijn knie en een echtgenoot die zich schuldig voelt. Met het vooruitzicht van een winterwandelweekend met vrienden. Ergens in een uithoek in Drenthe. Teemaal 16 kilometer, terwijl ik zover helemaal kan lopen.
En zonder dat ik kan zeggen dat ik een sportblessure heb.