Trein

Ik moest met de trein heen en weer naar Den Haag. Maar hoe doe je een retourtje met een OV-pas? Volgens de fris ogende jongeman bij de kaartjesautomaat gaat dat helemaal vanzelf. ‘Ze zijn slim hoor, die pasjes.’

Bij het inchecken loer ik naar de display. Waarom staat er niet ‘goede reis’ zoals anders? Ik vervoeg me bij het ‘hok’ met  een NS-beambte. Achter het loket zit een royaal gevulde vrouw met een pet die mij tot aan de kaken zou zakken.  ‘Hebt u een piepje gehoord?’ Was het lichtje groen?’ Gedwee knik ik – twee keer – al ben ik niet echt zeker van dat piepje. En waarom geen ‘goede reis’, dat weet ze ook niet. ‘Ze doen maar wat, die palen.’

Ik nestel me tevreden met een krantje en een croissantje bovendeks. Heerlijk zo’n trein. Opgewekt meldt de machinist dat de trein op tijd vertrokken is en dat wij naar verwachting dus ook op tijd zullen arriveren in Den Haag. Volgens mij is hij er zelf ook heel blij mee.

Halverwege de rit stapt er een conducteur onze coupé binnen. Met zo’n apparaat om je pasje te controleren. Achteloos reik ik mijn OV-pasje aan. Hij kucht. Ik kijk op. Hij is groot, grijs en oogt vriendelijk. Hij monstert me. ‘Mevrouw, dit hier is geen OV-pas, maar een ziekenhuispasje,’ hij houdt het kreng demonstratief omhoog.
‘Gut,’ flap ik eruit, ‘nou snap ik waarom er geen ‘goede reis’ stond op de display. Ik heb het nog gevraagd aan een collega van u, in zo’n hokje, maar die zei dat die palen tegenwoordig niet meer te vertrouwen zijn.’

De man kijkt me indringend aan. ‘Mevrouw, u reist clandestien.’ Zo had ik het nog niet bekeken.

Als vanzelf zoek ik contact met de enige andere passagier in de coupé. Een vrouw die vermoedelijk uitsluitend leeft op rauwe groente, noten en fruit. Ze zit heel bleek te wezen en kijkt wezenloos naar buiten.

‘Wat moet ik nu met u?’, zegt de conducteur.

‘Misschien moet u mij maar gewoon geloven. Ik heb niet voor niets blauwe ogen.’