Alle Afrikaanse stadjes lijken op elkaar. Kabwohe ligt aan de doorgaande weg naar het zuiden. Ter weerszijden liggen de betonnen huisjes annex winkeltjes met hun golfplaten dak, de gevels beschilderd in felle tinten: baby-blue, gifgroen en zuurstok roze.
Ze zijn vooral sterk in beltegoed.
De mensen leven buiten op straat, op de brede strook zand voor hun huis. Spelende kinderen, een geit, een paar kippen, een koe en moeders met baby’s.
Bij de slager hangen de karkassen van koeien en geiten in de open lucht. Her en der staan de jongemannen met hun bodaboda’s, het favoriete (en goedkope) vervoermiddel in Oeganda. Er gaan hele gezinnen op zo’n bodaboda, en allemaal zonder helm.
Het stadje telt twee hotels, als ik de een mans hotels met namen als ‘Top hotel’, ‘Henry and friends’en ‘Premier Hotel’, die gevestigd zijn in de slaapruimte van zo’n huisje even niet meetel.
Ik logeer in het twee jaar oude Sun Beach Resort hotel. Op een meterslange banner wordt fiks uitgepakt met foto-opnamen van alle aanwezige faciliteiten waaronder een oogverblinde tuin compleet met strak geschoren gazons en schitterende bloemen in fraaie patronen, een sauna, een stoombad, een massagesalon en niet te vergeten het restaurant met een exquise menukaart.
Voorlopig wordt de ‘tuin’ nog in beslag genomen door een hoge stapel brandhout.
Grace brengt me naar mijn kamer ‘You have the Queen room and you are so welcome,’ Oegandezen zijn zonder uitzondering vriendelijk en behulpzaam. Het is een mooie kamer, bed, muskietennet, tafeltje met TV (één zender) en een kleine badkamer met toilet, een douche, een wastafeltje en voor de zekerheid een lege gele jerrycan en een groen teiltje.
Het restaurant is op zijn zachtst gezegd deprimerend. In de grote kantine-achtige setting – kale wanden, grafzerk grijze vloertegels – staan slechts vier kunststof tafels met elk vier stoelen.
’s Avonds blijk ik de enige gast in het hotel en er is geen menukaart. De lampen zijn uit, terwijl het buiten – om zeven uur – al bijna donker is. Ik kan kiezen tussen varken, geit of rund met chips en natuurlijk zijn er ook de nationale Oegandese gerechten, matoke (gekookte groene bananen ) en posh (maispap). Ik houd het maar op een omelet met rijst en wat koolsla. Morgen neem ik dan voor de afwisseling een Spaanse omelet (is met sliertjes groente).
In het ziekenhuis word ik ontzettend hartelijk ontvangen door Godwin, de administrateur, die mij bezweert dat ik alleen van en naar het ziekenhuis mag met de chauffeur van het ziekenhuis. Ik mag onder geen beding zomaar wat gaan rondlopen.
Ik heb een kort gesprek met dr. Rogers, de opdrachtgever. Doel van mijn missie: advies geven over het ‘opzetten van iets voor ouderen’ en ‘trainen van de staf’. Dr. Rogers spreekt Engels zoals alle Oegandezen, zachte stem, korte afgemeten zinnen, vreemd accent, andere klemtoon. Ik kan hem amper verstaan mede door het geraas van een tropische regenbui.
Godwin leidt me rond. Er is een HIV/Aids research afdeling, een apart gebouw voor de behandeling van HIV/Aids en aan de overkant van de weg is het eigenlijke ziekenhuis voor in-and outpatiënts. Ik maak kennis met de kleine tengere vrolijke dr. Alex met zijn veel te lange broekspijpen.
Bij de entree zit een gezette zuster met een kapje op haar hoofd, omringd door forse aantallen wachtende patiënten, die geduldig op hun beurt wachten en verder ook in alle gangen te vinden zijn. Alles ziet er even naargeestig uit, de gescheurde gordijnen, de versleten metalen bedden, de kapotte matrassen.
In een piepklein kamertje liggen twee patiënten, ze steunen op hun elleboog.
Twaalf paar ogen kijken me belangstellend aan. Het is de familie.