Links voorop de auto van minister Elioda wappert een Oegandees vlaggetje aan een zilverkleurige standaard. Als de minister maar even de auto verlaat – en dat doet hij die middag een keer of zes – plaatst de politieman die voorin waakt over de veiligheid van de bewindsman, een zwart hoesje over het vlaggetje ten teken dat de minister niet in de auto zit.
Bij de vijfde stop mag ik mee naar binnen. In het kantoor hangt een foto van – toen nog parlementslid Elioda- met president G.W. Bush, genomen in november 2008. Volgens de minister was Bush genereuzer voor Afrika dan Obama.
Tenslotte doen we het ministerie van Volksgezondheid aan. Voor zijn kamer zit een vrij fors uitgevallen politieagente te dutten. Bij het zien van de baas kiest ze het luchtruim. Het salueren oogt daardoor nogal slordig. Het ministeriële kantoor kan qua luxe moeiteloos wedijveren met het Haagse. Een enorm bureau met overigens wat gedateerde bakjes voor in- en uitgaande post. Tegen de wanden staan twee pompeuze zwartleren bankstellen, een andere wand wordt in beslag genomen door een kast met tamelijk vergeelde dossiers.
Na 3,5 uur rijden en wachten in het zweterige Kampala word ik tegen de avond door de chauffeur en de personal assistent (PA) van de minister afgezet bij ‘The College Inn’, gelegen in een of andere lawaaiige achterbuurt, waar busjes, auto’s en bodaboda’s (opgevoerde brommers) al toeterend strijden om elke vierkante centimeter. Het wemelt er van de mensen.
Het hotel is van het zeer eenvoudige soort. Het ontbijt van 7.00 uur ga ik niet halen, want om 6.30 uur staat de minister voor de deur. Heel Hollands – en broodnuchter – sta ik ruim op tijd paraat. Om 6.45 arriveert de PA. Er is een vertraging van 20 minuten.
‘You can have breakfast,’ zegt de PA, ware het niet dat juist vandaag de ontbijttijd gewijzigd is. ‘No madam, breakfast is at 7.30.’
Om 7.30 (de vertraging loopt een beetje uit) meld ik me in de ontbijtzaal, waar een XXL vrouw wat doelloos rond schommelt, in haar hand draagt ze een smoezelig aanrechtdoekje.
‘Can I have breakfast?’
‘Not ready.’
De PA komt zich ermee bemoeien en om 7.45 zit ik prinsheerlijk aan een omelet met geroosterd brood. Overigens maar voor even, want om 7.50 uur dien ik mijn ontbijt onmiddellijk te onderbreken. We gaan vertrekken.
De frêle politieman is vandaag gekleed in een gesteven leukoplastkleurig uniform, compleet met wapenstok, revolver en hoge glimmend gepoetste zwarte laarzen. De PA zit opgevouwen achterin tussen de bagage en kan zijn benen nergens kwijt. Tussen ons in op de achterbank is geen optie. Los van de ruimtevretende loodgieterstas van de minister mogen er volgens protocol van het ministerie slechts twee personen plaatsnemen op de achterbank.
Tijdens de rit heb ik geen kind aan de minister. Hij heeft een mobieltje en een smartphone en daar heeft hij zijn handen meer dan vol aan.
Na een stop in Masaka op het kruispunt, dat ik tijdens mijn vorige verblijf in Oeganda vaak lopend passeerde, bereiken we tegen 13.30 uur Mbarara. Daar eindigt de rit van de minister en staat een auto met een overtuigde non-Axe gebruiker klaar om mij naar het 20 kilometer verderop gelegen Kabwohe te brengen.
In het ziekenhuis wacht Godwin, de administrateur. Een hartverwarmend welkom. ‘I will bring you to your hotel, I will take care for you.’ Ik weet dan nog niet dat hij dat heel letterlijk neemt.
Het Sun Beach Resort Hotel. Beach?
Een paar dagen later vraag ik het aan Penlop en Grace van het hotel. ‘Where is the beach?’
Ze rollen tegen elkaar aan van het lachen.