Op Schiphol doen ze op dinsdagochtend voor tienen kennelijk niet aan kort parkeren: P1 en P2 zijn dicht en de gluiperige aanwijzing ‘P WTC’ negeren we, we weten wel beter. Dan liever kiss and ride vlak voor de entree van vertrekhal 1 in een mierenhoop van stilstaande auto’s, rood aangelopen koppen, vlietende koffers en afgeraffelde zoenen.
Ik heb stoel 11B en naast mij zit een Oegandees, die naar huis gaat. Ik vraag aan de rijzige Brit in het gangpad of hij een foto van me wil maken. Lijkt me leuk, een uitzwaai foto voor de ‘familie Whatsapp’.
‘Ninety euro’s for the photo, everything costs money with KLM’, zegt de Brit zuinig. Ik schud net nee als hij afdrukt. Ik heb daar een neus voor.
Op de foto zijn enkele benen van passagiers zichtbaar alsmede een verrassend goed gelukte detailopname van het gangpad. De Brit wil het net opnieuw proberen, als mijn zus belt. Ze wil weten wat het voorstelt en of ik misschien in een kleedkamer sta. De Brit schiet nog twee foto’s. Vreemd genoeg richt hij wel op mij, maar sta ik er naderhand niet op. Wat wel fijn is, want ik ben normaal al antifotogeniek en helemaal in een vliegtuig met een Brit, naar wie ik quasi nonchalant zit te wuiven. ‘You should have paid the ninety euro’s,’ zegt de Brit, terwijl hij op proef een foto van zijn vrouw maakt. Hij laat hem zien.
Het wordt nu een erezaak voor de Brit. Hij prutst wat aan mijn smartphone, vraagt naar de foto galerij, maar ik heb mijn leesbril niet op en daarom drukt hij nog maar een keer af. Ik zie eruit alsof ik zojuist in een hittegolf de Nijmeegse vierdaagse heb uitgelopen, maar dan zonder gladiolen. Gelukkig had de Brit geen verstand van Whatsapp.
Na de take-off blijkt mijn stoel niet achteruit te kunnen. ‘Hij is stuk,’ zegt de stewardess, ‘u mag wel op stoel 15 B gaan zitten.’ ‘You again?’, bromt de Brit.
Verhuizen, ik dump al mijn spullen (twee boeken, drie kranten, Volkskrant magazine, leesbril, rugtasje, het handige ANWB-etuitje met de elastische kousen en het half lekke nekkussentje op stoel 15 A), ik heb het rijk alleen.
We maken een tussenstop in Kigali, Rwanda, en daarom moet ik van de hoofdpurser terug naar de stoel die op mijn boardingpas staat. Ik heb nu ook nog een flesje water en een half leeg gegeten toetje. Ik zit.
‘U mag wel op stoel 15 B blijven zitten, hoor,’ zegt de assistent-purser, ‘ze komen straks uw stoel maken.’ Terug.
‘Uw stoel is gemaakt hoor,’ zegt de purser. Weer naar 11B. ‘Back here? zegt de Oegandees verbaasd. ‘Nobody looked at your chair.’ Ik probeer de stoel. Nog steeds stuk. Even later staan er twee enorme mecaniciens bij mijn stoel in van die fluorescerende groengele hesjes: KLM engineering staat erop. ‘I see you keep causing trouble,’ zegt de Brit. Vertwijfeld probeer ik ondertussen mijn spullen onder de knieën en voeten van de krachtpatsers – die stoel 11 B inmiddels helemaal ontmanteld hebben – weg te trekken. Ze schudden hun hoofd. Hij is niet te repareren.
Op stoel 15 B land ik op het vliegveld van Entebbe, Oeganda. Daarna gaat het onverwacht snel: bagage, douane, visum, op naar de uitgang, waar ik opgewacht word. Ik zie het bord met mijn naam erop al voor me.
Maar hij is er niet, de chauffeur van ‘Traveller’s inn’.