Walnoten

Het begon medio september. Opeens zag ik ’s morgens in alle vroegte opmerkelijk veel mensen zonder hond rondscharrelen in het parkje. Zeg maar ter hoogte van de Lidl.

Het oogde serieus. Ze zagen er een beetje bescheten uit, alsof ze collectief op zoek waren naar een verloren trouwring. Aan hun vrije hand bungelde een plastic zak. Er moest iets op de grond liggen, zoveel was zeker. Het was kennelijk iets voor solisten, want ik zag nergens een setje dat gezellig samen het terrein aan het afstruinen was.

Aanvankelijk waren de gesluierde vrouwen veruit in de meerderheid. Ze bewogen zich als schimmen door het veld. En zij niet alleen. Niemand leek verlegen om een praatje. Daarom duurde het drie dagen voor ik aan een forse hoogblonde knaap durfde vragen wat hij aan het doen was: ‘er liggen hier walnoten, en die ben ik aan het oprapen.’ Meer tekst zat er niet in , dat zag ik zo wel.

Twee dagen later zag ik twee jongemannen met een flinke trap en een vervaarlijke telescoopstok in de weer. Ze joegen de stok omhoog, en sloegen herhaaldelijk onbarmhartig hard tegen de takken van bomen. Even later – uit nieuwsgierigheid maakte ik een extra rondje met de hond – zag ik hoe ze voldaan handenvol noten in hun plastic tas stopten. Ik hoopte maar dat ze reservetassen bij zich hadden. Een vrouw met hond én een plastic zak sprak er schande van. Zij hield meer van het edele handwerk, begreep ik. ‘Dat doe je toch niet, zo met die stokken. En het is nog stom ook.’ Ik weet heel weinig van walnoten, dus ik wachtte geduldig op het vervolg. ‘Pas als ze spontaan uit de boom vallen, zijn ze rijp. Vroeger had ik altijd zakken vol,’ ze deed haar zak een stukje open, ik mocht erin kijken, onderin lagen een paar miezerige noten, ‘dat heb je met die buitenlanders, ze graaien al die noten voor je neus weg.’

Gisteren stroomde het van de regen. Her en der lagen afgewaaide takken. Het was behoorlijk  druk in het parkje. ‘Dat komt,’ zei de vrouw met de hond en de plastic zak, ‘omdat de walnoten door de regen en de wind uit de bomen vallen.’

En vandaag hoosde het. Vlakbij het bruggetje liep een man. Hij was ook aan het zoeken. Zijn kale hoofd was nat van de regen. Toen ik dichterbij kwam zag ik dat het mijn buurman was. We groetten elkaar kort, het was niet bepaald de ambiance voor een praatje.

Even verderop stond een verlaten scootmobiel. In het mandje voorin lagen twee bruine sportschoenen, ter hoogte van de hakken lag een klein plasje water. Ik had die scootmobiel al een keer eerder zien staan, maar toen zag ik een man in het struweel langs de waterkant rommelen. Nu was hij nergens te bekennen. Ik vond het meteen verdacht. Hij had niet voor niets een scootmobiel. Misschien was hij wel in de sloot gevallen. Ik nam mijn verantwoordelijkheid en liep het kletsnatte grasveld op richting sloot. Voor de vorm boog ik wat opschietend onkruid opzij. Hij was er niet.

Terug op het pad kwam ik een bemande scootmobiel tegen met voorop de bijrijder, een klein wit wollig hondje. Hij wist ook niet, waar zijn collega-mobilist was. Volgens hem kon die man zich trouwens prima redden. Dat hij ook op een scootmobiel reed, deed helemaal niet terzake. ‘Sommige mensen weten alles voor elkaar te krijgen.’ Het klonk niet als een compliment.

Een eindje verderop dook de man op. Voor de zekerheid vroeg ik of de scootmobiel van hem was. Hij knikte, maar niet van harte.